Geschidenis

Stad Leuven

 

Leuven (Frans: Louvain) is een centrumstad en gemeente in de Belgische provincie Vlaams-Brabant. Het is de hoofdstad van deze provincie en tevens de hoofdplaats van het bestuurlijke en gerechtelijke arrondissement Leuven. Leuven heeft een oppervlakte van 5.751 ha en heeft een bevolking van ruim 102.000 inwoners.

Leuven ligt aan de Dijle en is onder meer bekend als de vestigingsplaats van de Katholieke Universiteit Leuven, de oudste universiteit in de Lage Landen, de multinational Anheuser-Busch InBev (historisch Brouwerij Artois, naderhand ook nog Interbrew en InBev geheten), de Boerenbond en het universitair ziekenhuis Gasthuisberg. Ook verscheidene spin-offs van de KU Leuven, zoals IMEC of Materialise, zijn gevestigd in de stad. Sint-Pieter is de patroonheilige van Leuven.

Geschidenis

De vroegste bewoners


In 130.000 v.Chr. waren de eerste mensen aanwezig in de streek. Hiervan getuigen enkele afslagen van vuursteen, gevonden rond Leuven. De eerste vaste bewoning kwam er echter pas rond 3500 v.Chr. Resten hiervan zijn onder andere het Monarkengraf en de naastgelegen ringwalheuvel in het Heverleebos in het zuiden van de gemeente.

Rond 160 v.Chr. leefden er twee stammen: de Nerviërs en de Eburonen, de Nerviërs ten westen en de Eburonen ten oosten van de Dijle. Ze bouwden hun nederzettingen vooral op de hoogten rond de Dijlevallei. Hun hutten waren van hout en leem, ze leefden van veeteelt en landbouw. Ook was er wol- en aardewerkproductie.

De Romeinen

Toen Julius Caesar Gallië onderwierp, werden de Eburonen gedecimeerd maar niet uitgeroeid. De nieuwe bewoners waren de Tungri waar de Eburonen in opgingen.

De Dijle was de grens tussen de Civitas Nerviorum (ten westen) en de Civitas Tungrorum (ten oosten) volgens historicus en Leuvens stadsarchivaris Edward Van Even. Deze indeling werd door de Kerk gebruikt tot in 1559 (bul Super Universas). Dit had tot gevolg dat het Leuvense gewest lange tijd tot twee bisdommen (Kamerijk – oorspronkelijk dioecesis Nerviorum – en Luik – oorspronkelijk dioecesis Tungrorum -) behoorde. De woongebieden langs Dijle en Demer waren voor de Nerviërs en dus het latere bisdom Luik. Uit opgravingen is gebleken dat rond 50 n.Chr. er bebouwing was in het centrum van het huidige Leuven. De locatie van deze nederzetting – op het kruispunt van de weg Tienen-Elewijt en de Dijle – was zeer gunstig. Rond Leuven werden enkele Romeinse villa’s gebouwd. Leuven en omstreken waren evenwel dicht bebost.

Na de invallen van de Germanen in de 3e eeuw was het inwonertal sterk verminderd.

De eerste nederzetting en het graafschap Leuven

In de 8ste eeuw werd de bevolking tot het christendom bekeerd. Hubertus van Luik is hier een belangrijke naam. De eerste kerken werden gesticht, zoals vermoedelijk ook de Sint-Pieterskerk in Leuven.

Rond 700 telt Leuven enkele woonkernen. Vooral het huidige stadscentrum werd bewoond. Rond het jaar 1000 werden op andere delen van het grondgebied – langs de grote wegen – nederzettingen gesticht, bijna steeds met een kapel. Leuven telde ook een kleine groep vrije edelen.

In 870 was Leuven de hoofdstad van een gelijknamig graafschap. Dat graafschap besloeg het gebied tussen de Demer en de Dijle en tussen de Wasbeek en de Lobeek. Leuven werd waarschijnlijk als hoofdplaats gekozen door zijn gunstige ligging aan de Dijle en heirbaan Boulogne-Keulen. In 884 veroverden de Noormannen Leuven en konden er hun winterkamp opslaan omdat een Frankisch leger er niet in slaagde hen te verdrijven.[3]

In 891 werd voor de eerste keer de naam Lovanium of Loven vermeld en wel in de Annales Fuldenses naar aanleiding van de Slag bij Leuven, waarbij Arnulf van Karinthië er de Vikingen wel kon verslaan. 

De eerste bloei

Hoewel in 1267 Brussel de hoofdstad van het hertogdom werd, bleef Leuven nog lange tijd belangrijker dan Brussel. Jan I verplaatste waarschijnlijk zijn residentie naar Brussel omdat de Leuvenaars geprotesteerd hadden tegen zijn aanstelling.

De macht van Leuven groeide echter, onder andere door de geldnood van de hertogen. Die moesten daarom geld lenen van de steden. De steden kregen in ruil nieuwe voorrechten. Zo was in 1234 het grootste deel van het Loo, het gemeentebos, eigendom van de stad. In datzelfde jaar werden ook hun rechten opnieuw omschreven. Leuven hoefde niet langer te betalen voor zijn stadswallen. Alleen de plaatselijk rechtbank (zeven schepenen, onder leiding van een meier) mocht in Leuven recht spreken.

De bevolking groeide gestaag. Enkele duizenden inwoners woonden nu in Leuven. Die bevolking kon echter niet onderhouden worden bij gebrek aan voldoende landbouwgrond, en daarom weken velen uit. Maar de groei zorgde ook ervoor dat men niet meer boer hoefde te worden. Een beroep in de handel of de nijverheid werd mogelijk.

Daar waren wel gebouwen voor nodig. In 1216 telde Leuven onder meer een vishuis, een broodhuis (op de huidige Grote Markt), een vleeshal (huidige Matthieu de Layensplein) en een lakenhal, die tegenwoordig deel uitmaakt van de Katholieke Universiteit Leuven.

Deze hallen waren eerst eigendom van de hertog, later van de stad. Ook liet de hertog wegen en bruggen aanleggen. Een voorbeeld van de groeiende nijverheid, is de wolindustrie. Rond 1250 trokken relatief veel textielarbeiders vanuit Vlaanderen naar Leuven.

Nu was er een grote bevolkingsgroei: rond 1300 waren er 20.000 inwoners. Na 1340 kwam er echter weer een terugval. Het zou tot 1800 duren voordat dit aantal weer behaald werd.

De kloosterorden kwamen ook naar Leuven: zoals de minderbroeders (in 1233), de augustijnen (in 1248) en de Magdalenazusters (in 1248). Ook de begijnenhoven – het Groot Begijnenhof (in 1232) en het Klein Begijnenhof (rond 1275) – werden gebouwd.

De bebouwing was in de stad zelf nog erg landelijk: slechts enkele straten waren gekasseid, de bebouwing was niet aaneengesloten, maar ertussen stonden tuinen en wijngaarden. Ook waren, buiten de kerkelijke gebouwen en de huizen van enkele rijke patriciërs, alle huizen van hout en leem.

Op 4 augustus vielen de Duitsers België binnen. De twintigste was Leuven al bezet. De bezetting leek rustig te verlopen, tot op 25 augustus het bericht rondging dat er Engelse en Belgische soldaten onderweg zouden zijn. Dan werden op een bepaald moment – volgens Duitse soldaten – vuurpijlen afgeschoten. Meteen daarna zou er vanuit enkele huizen geschoten zijn op de Duitse troepen, zelfs vanuit hotels waar er Duitsers logeerden. De soldaten drongen die huizen binnen, schoten iedereen neer die ze gewapend vonden en staken hun huizen in brand. De onrust duurde enkele dagen, totdat de inwoners uit Leuven moesten vertrekken, waarna op 29 augustus de stad in brand werd gestoken. Grote delen rond het station en in het centrum werden in de as gelegd. Alleen het stadhuis werd gespaard, omdat het diende als huisvesting voor hoge Duitse officieren. Door toedoen van professor Lodewijk Scharpé kon de buurt van het Groot begijnhof gevrijwaard blijven van vernieling. Als resultaat van de brandstichting werden 1081 huizen helemaal vernield. Er kwamen 209 burgers om, onder wie eenentwintig vrouwen, zes geestelijken, elf kinderen (waaronder een van zes maanden) en drie tachtigjarigen.

De Sint-Pieterskerk verloor haar dak, de kunstwerken binnen vielen ook ten prooi aan de vlammen. Een van de ergste vernielingen was die van de universiteitsbibliotheek. Naar schatting 1000 handschriften, 800 incunabelen en 300.000 boeken, verzameld vanaf de stichting van de Katholieke Universiteit in 1834 gingen verloren. Hieronder pronkstukken verkregen of ten geschenke gekregen vanaf 1834 als de oprichtingsakte van de Leuvense Universiteit[15] uit 1425, alsmede een door Karel V aan de oude Leuvense universiteit geschonken exemplaar van Andreas VesaliusDe humani corporis fabrica. In tegenstelling tot wat velen denken, waren het echter niet de oudere collecties van boeken en archieven van de oude Leuvense universiteit die in rook verdwenen maar betrof het de collectieopbouw van 1834 tot 1914. De archieven van de oude universiteit van Leuven berusten in het Rijksarchief en in juni 2013 werd het volledige archief van de oude Universiteit Leuven ingeschreven op de Werelderfgoedlijst voor documenten van UNESCO. Deze daad leverde de Duitsers de naam van respectloze ‘barbaren’ op en veroorzaakte over wereldwijd een schok van ongeloof en woede. Door deze wreedheden tegen haar burgerbevolking behoort Leuven tot de zeven Belgische martelaarsteden.

De Duitse regering stond echter niet toe dat een internationale delegatie het voorval zou onderzoeken. Ze deed zelf onderzoek. De resultaten waren een deel van het witboek dat verscheen op 10 mei 1915. De schuld werd volledig op de inwoners geschoven, of althans op de Belgen, want het onderzoek concludeerde dat er Belgische soldaten of vrijschutters in Leuven waren. De soldaten hadden zich voorbeeldig gedragen. Steeds weer is er het excuus Man hat geschossen, men heeft op ons geschoten.

Vlak na de publicatie werd het witboek echter al afgekraakt door Fernand Mayence, archeoloog en professor aan de Leuvense universiteit. Zo werd er maar één getuigenis van een Leuvenaar opgenomen in de publicatie – en dan vermoedelijk nog omdat hij zich gunstig uitliet over de Duitsers – en de getuigenissen waren vaag, tegenstrijdig en onvolledig. “Er zijn driehonderd geweren gevonden in een kerk”, “Ik kan u heel precies het huis vanwaar de bom gelanceerd werd beschrijven: het was aan de linkerkant, dicht bij de tweede lantaarn, geteld vanaf de eerste zijstraat”. De conclusie van Mayence is dat de Duitsers zelf enkele oorlogspaarden loslieten in de stad om paniek te veroorzaken, waarna enkele soldaten in het wilde weg begonnen te schieten. Anderen, die hier niets van wisten, vuurden ook. Zo ontstond de verwarring, met alle gevolgen van dien.